stennis
Nederlands
Woordafbreking
- sten·nis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘ophef’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- Herkomst: Bargoens [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stennis | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
stennis v/m
- (Jiddisch-Hebreeuws) ophef
- De keeper maakt al de hele wedstrijd een hoop stennis.
Uitdrukkingen en gezegden
- Stennis maken, trappen, schoppen
Gangbaarheid
- Het woord stennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stennis' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "stennis" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- stennis op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.