ophef
Nederlands
Woordafbreking
- op·hef
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van opheffen.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ophef | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ophef m
- het zwaar aan de weg timmeren
- Er wordt veel ophef gemaakt over de Canadese reactie op de opmerkingen over NAFTA die door de presidentskandidaten gemaakt zijn.
Vertalingen
1. het zwaar aan de weg timmeren
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opheffen |
ophef
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opheffen
- ... dat ik ophef.
Gangbaarheid
- Het woord ophef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ophef' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.