stekend
Nederlands
Woordafbreking
- ste·kend
Werkwoord
vervoeging van |
---|
steken |
stekend
- onvoltooid deelwoord van steken
- Hij is 87 jaar geworden. Rohof stond bekend als iemand met hart voor zijn stad. De kreet 'Almelo is zó!' werd vaak door hem geuit, daarbij steevast de duim omhoog stekend. [1]
- Een wandelaar was op het strand gestruikeld over een uit de grond stekend stuk plastic op de Voornse Meeroever, vlakbij de Maasvlakte. [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stekend | stekender | stekendst |
verbogen | stekende | stekendere | stekendste |
partitief | stekends | stekenders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stekend
- van een opmerking dat ze kwetsend is
- Hij maakte weer eens een paar stekende, ongepaste opmerkingen.
- prikkend
- Hij sloeg de stekende wesp dood.
Gangbaarheid
- Het woord stekend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Tubantia 03-08-13 Schoenwinkelier Jan Rohof (87) uit Almelo overleden
- Tubantia 28-02-13 Lijk in plastic gevonden op strand Maasvlakte
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.