standrecht
Nederlands
Woordafbreking
- stand·recht
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘snelle berechting door militaire rechters’ voor het eerst aangetroffen in 1740 [1]
- samenstelling van stand zn en recht zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | standrecht | standrechten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
standrecht o [3]
- zeer snelle, strenge, informele berechtiging door militaire rechters
- Op vrijdagavond 30 april vaardigde de hoogste bevelhebber, ss'er Rauter, het bevel uit dat iedereen zaterdag om to.00 uur weer op zijn werk moest zijn op straffe van de dood. Tegelijkertijd werd het standrecht afgekondigd; men kon geëxecuteerd worden zonder vorm van proces. In geheel Twente moesten bedrijven op zaterdagmorgen 1 mei om 9.30 uur lijsten aangeleverd hebben met de mensen die niet op het werk waren verschenen. [4]
- De rellen zijn voorbij, maar de staat van beleg en het standrecht zijn nog niet opgeheven. De van hogerhand verspreide gruwelverhalen over spartakistische verschrikkingen in Lichtenberg zijn grotendeels als leugens ontmaskerd. Hun doel, de invoering van het standrecht, hebben ze bereikt.[5]
Afgeleide begrippen
- standrechtelijke executie
Gangbaarheid
- Het woord standrecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- "standrecht" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- standrecht op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Scholten, Jaap Horizon City [2014] ISBN 978-90-72603-35-7 pagina 313
- Volkskrant 15 maart 2016 dagboek BERLIJN, 15 MAART 1919
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.