spui
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
spui o
- uitlaat of sluis voor de verwijdering van overtollig water
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spuien |
spui
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
- Ik spui.
- gebiedende wijs van spuien
- Spui!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
- Spui je?
Gangbaarheid
- Het woord spui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spui' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.