spui

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spui    (hulp, bestand)
  • IPA: /spʌy/
Woordafbreking
  • spui
enkelvoud meervoud
naamwoord spui spuien
verkleinwoord spuitje spuitjes

Zelfstandig naamwoord

spui o

  1. uitlaat of sluis voor de verwijdering van overtollig water

Werkwoord

vervoeging van
spuien

spui

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
    • Ik spui. 
  2. gebiedende wijs van spuien
    • Spui! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
    • Spui je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.