spreekrecht

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spreek·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spreekrecht spreekrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

spreekrecht o

  1. het recht dat men heeft om te spreken en gehoord te worden in een bepaalde situatie
    • Ze moet volstrekte rust houden. Om die reden kan ze vanavond geen gebruik maken van het spreekrecht, waar ze tijdens de extra vergadering recht op heeft. De advocaat van Zuil neemt haar honneurs vanavond waar.[1] 
  1. het recht dat een slachtoffer of nabestaande zijn verhaal mag doen tijdens een rechtszaak
    • Vader Martin Huisman van Rowena Rikkers was donderdag bij de zaak aanwezig. Hij had wederom vergeefs gevraagd om spreekrecht. Het gerechtshof kon dat niet toestaan maar liet wel toe dat een brief waarin de vader uitlegt hoe de zaak nog dagelijks zijn leven beheerst aan het dossier wordt toegevoegd.[2] 

Gangbaarheid

  • Het woord spreekrecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 17 jan. 2018
  2. de Telegraaf 30 nov. 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.