spreekrecht
Nederlands
Woordafbreking
- spreek·recht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van spreek ww en recht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spreekrecht | spreekrechten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
spreekrecht o
- het recht dat men heeft om te spreken en gehoord te worden in een bepaalde situatie
- Ze moet volstrekte rust houden. Om die reden kan ze vanavond geen gebruik maken van het spreekrecht, waar ze tijdens de extra vergadering recht op heeft. De advocaat van Zuil neemt haar honneurs vanavond waar.[1]
- het recht dat een slachtoffer of nabestaande zijn verhaal mag doen tijdens een rechtszaak
- Vader Martin Huisman van Rowena Rikkers was donderdag bij de zaak aanwezig. Hij had wederom vergeefs gevraagd om spreekrecht. Het gerechtshof kon dat niet toestaan maar liet wel toe dat een brief waarin de vader uitlegt hoe de zaak nog dagelijks zijn leven beheerst aan het dossier wordt toegevoegd.[2]
Gangbaarheid
- Het woord spreekrecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spreekrecht' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Telegraaf 17 jan. 2018
- de Telegraaf 30 nov. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.