sporter
Nederlands
Woordafbreking
- spor·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sporter | sporters |
verkleinwoord | sportertje | sportertjes |
Zelfstandig naamwoord
sporter m
- beoefenaar van een sport
- Enkele sporters werken in de fitnessruimte aan hun conditie.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. beoefenaar van een sport
|
Gangbaarheid
- Het woord sporter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sporter' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.