spons

2. opgedoken skelet van zeedier als hulpmiddel bij schoonmaken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spons
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zwam’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord spons sponsen
sponzen
verkleinwoord sponsje sponsjes

Zelfstandig naamwoord

spons v/m

  1. (dierkunde) dier behorend tot de stam Porifera (sponsdieren), sedentaire, primitieve meercellige dieren die zich vastzetten op de bodem van (meestal) zeeën en oceanen tot op 8,5 kilometer diepte
  2. zacht en buigzaam opgedoken skelet van [1] dat als hulpmiddel bij het schoonmaken gebruikt wordt omdat het een grote hoeveelheid water in zijn poriën kan opnemen
  3. van kunststof vervaardigd hulpmiddel bij het schoonmaken dat de eigenschappen van [2] nabootst
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sponsen

spons

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sponsen
    • Ik spons. 
  2. gebiedende wijs van sponsen
    • Spons! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sponsen
    • Spons je? 

Werkwoord

vervoeging van
sponzen

spons

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sponzen
    • Ik spons. 
  2. gebiedende wijs van sponzen
    • Spons! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sponzen
    • Spons je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spons staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.