snorder
Nederlands
Woordafbreking
- snor·der
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘illegale taxichauffeur die onderweg vrachtjes oppikt’ voor het eerst aangetroffen in 1932 [1]
- Naamwoord van handeling van snorren met het achtervoegsel -der [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snorder | snorders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
snorder m
- taxichauffeur die niet bij een standplaats, maar onderweg passagiers meeneemt (en niet over de nodige vergunningen beschikt)
Gangbaarheid
- Het woord snorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snorder' herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
15 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.