slop

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slop
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steeg’ voor het eerst aangetroffen in 1381 [1]
  • Afgeleid van de werkwoordstam van sluipen.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord slop sloppen
verkleinwoord slopje slopjes

Zelfstandig naamwoord

slop o

  1. een voetgangerssteegje of stoepgangetje tussen woningen
    • Er is maar een nauw slopje tussen ons huis en dat van de buren. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord slop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.