sloof
Nederlands
Woordafbreking
- sloof
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zwoegende huisvrouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1634 [1]
- In de betekenis van ‘voorschoot met korte mouwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1481 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sloof | sloven |
verkleinwoord | sloofje | sloofjes |
Zelfstandig naamwoord
sloof v
- vrouw die hard werkt, zwoegster, ploeteraarster
- Assepoester was de sloof van al haar pleegzusjes.
- o voorschot
- Horizontale funderingsplaat van gewapend beton aangebracht op de koppen van de ingeheide palen Op deze plaat wordt de dragende zuil(steunpunt)voor de fly-overs gebouwd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sloven |
sloof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloven
- Ik sloof.
- gebiedende wijs van sloven
- Sloof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sloven
- Sloof je?
Gangbaarheid
- Het woord sloof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sloof' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.