slib
Nederlands
Woordafbreking
- slib
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bezinksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1528 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slib | slibs slibben |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
slib o
- is afzetting op de bodem van in (stromend) water aanwezige vaste deeltjes.
- Heden ten dage wordt slib niet veel meer gebruikt omdat mest beter zou zijn en veel slib tegenwoordig verontreinigd is, veelal met zware metalen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slibben |
slib
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slibben
- Ik slib.
- gebiedende wijs van slibben
- Slib!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slibben
- Slib je?
Gangbaarheid
- Het woord slib staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slib' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.