seniel
Nederlands
Woordafbreking
- se·niel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan de ouderdom eigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | seniel | senieler | senielst |
verbogen | seniele | senielere | senielste |
partitief | seniels | senielers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
seniel
- aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld
- De nog lang niet seniele oude baas besloot een wereldreis te gaan maken.
Vertalingen
1. aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld
Gangbaarheid
- Het woord seniel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'seniel' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.