sector

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sector    (hulp, bestand)
  • IPA: /'sɛktɔr/
Woordafbreking
  • sec·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afdeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1740 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sector sectoren
sectors
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

sector m

  1. een deel van een cirkel in de vorm van een taartpunt
    • Berlijn was in de Koude Oorlog ingedeeld in sectoren. 
  1. (economie) een vakgebied of bedrijfstak
    • In deze sector zit aardig de klad. 
    • De verwachting was dat ze het hele Nederlandse bedrijfsleven zouden bestrijken en dat elke sector van het bedrijfsleven een eigen bedrijf- of productschap zou krijgen.[2] 
  1. (informatica) de kleinste eenheid van een harddisk die in één bewerking door een lees/schrijfkop kan verwerkt worden
    • Wat is de grootte van de sectors van die harddisk? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

sector

  1. sector
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.