roedel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roe·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kudde’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord roedel roedels
verkleinwoord roedeltje roedeltjes

Zelfstandig naamwoord

roedel m

  1. een groep honden, wolven, herten of ook gemzen waar een sterke hiërarchie heerst
    • Bij roofdieren (hondachtigen) wordt de roedel geleid door de zogenaamde alfareu (het meest dominante mannetje) en de alfateef (het meest dominante vrouwtje). 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • hertenroedel
Afgeleide begrippen
  • roedelbaan
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord roedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.