rijmen
Nederlands
Woordafbreking
- rij·men
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands rimen "rijmen"
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rijmen |
rijmde |
gerijmd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
rijmen
- inergatief (van woorden of regels) een opvallende herhaling van klanken laten horen
- Hoe gedichten moeten rijmen is van taal en tijdperk afhanelijk.
- inergatief (in het Nederlands) vanaf de laatste beklemtoonde lettergreep hetzelfde klinken
- "Hinderen" rijmt wel op "kinderen", maar niet op "blinderen".
- inergatief woorden of regels zo op elkaar laten volgen dat er een opvallende herhaling van klanken ontstaat
- Door in deze regels niet te rijmen, drukt de dichter verwarring uit.
- inergatief dichten, verzen maken
- Doordat ze veel leest, kan ze goed rijmen.
- (figuurlijk) ergatief in overeenstemming zijn (gebruikt in ontkennende zin)
- Zijn dure auto is niet te rijmen met zijn lage inkomen.
- overgankelijk woorden of regels zo kiezen dat ze vanaf de laatste beklemtoonde lettergreep hetzelfde klinken
- Hij maakt graag verzen, en op feestjes rijmt hij op elke vraag van de gasten een grappig antwoord.
- overgankelijk maken van een vers
- Zij rijmde een afscheidslied voor haar collega.
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord rijmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rijmen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.