retour
Nederlands
Woordafbreking
- re·tour
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijwoord van richting: terug’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1508 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | retour | retours |
verkleinwoord | retourtje | retourtjes |
Zelfstandig naamwoord
retour
- o: kaartje voor heen- en terugreis
- Mag ik twee retourtjes Utrecht?
- m: teruggang, neergang
- Hij is op z'n retour (heeft betere tijden gekend).
Hyponiemen
- avondretour, dagretour, weekendretour
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord retour staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'retour' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.