retorica

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·to·ri·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘redekunst’ voor het eerst aangetroffen in 1508 [1]
  • afgeleid van retor met het achtervoegsel -ica [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord retorica retorica's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

retorica v [3]

  1. leer van de welsprekendheid

Gangbaarheid

  • Het woord retorica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.