retorica
Nederlands
Woordafbreking
- re·to·ri·ca
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘redekunst’ voor het eerst aangetroffen in 1508 [1]
- afgeleid van retor met het achtervoegsel -ica [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | retorica | retorica's |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord retorica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'retorica' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.