repel
Nederlands
Woordafbreking
- re·pel
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
repelen |
repel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
- Ik repel.
- gebiedende wijs van repelen
- Repel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
- Repel je?
Gangbaarheid
- Het woord repel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'repel' herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "repel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- repel op website: Etymologiebank.nl
- repel op website: Etymologiebank.nl
- repel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.