repel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vlaskam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1695 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord repel repels
verkleinwoord repeltje repeltjes

Zelfstandig naamwoord

repel m [5] [6] [7] [8]

  1. vlaskam
  2. werktuig om hennep te braken
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
repelen

repel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Ik repel. 
  2. gebiedende wijs van repelen
    • Repel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repelen
    • Repel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord repel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
57 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.