rappel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rap·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rappel rappels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rappel o

  1. aanmaning, herinnering, waarschuwing
    • De bibliotheek stuurde een rappel dat we de boeken moesten terugbrengen. 
  1. terugroeping
Afgeleide begrippen
  • rappelbrief

Gangbaarheid

  • Het woord rappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.