rappel
Nederlands
Woordafbreking
- rap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- van het Frans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rappel | rappels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
rappel o
- aanmaning, herinnering, waarschuwing
- De bibliotheek stuurde een rappel dat we de boeken moesten terugbrengen.
- terugroeping
Afgeleide begrippen
- rappelbrief
Gangbaarheid
- Het woord rappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rappel' herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.