ranzig
Nederlands
Woordafbreking
- ran·zig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘sterk smakend’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- afgeleid van rans met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ranzig | ranziger | ranzigst |
verbogen | ranzige | ranzigere | ranzigste |
partitief | ranzigs | ranzigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ranzig [3]
- (vet en olie) sterk smakend en een akelige geur verspreidend door afbraak (hydrolyse en oxidatie)
- (informeel) vuil
- dit jaar waren we in de ranzigste hotelkamer aller tijden
- (informeel) van een slechte, platte smaak getuigend
- hij heeft een voorkeur voor ranzige moppen
Afgeleide begrippen
- ranzigheid
Gangbaarheid
- Het woord ranzig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ranzig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.