pruik

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pruik
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vals haar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pruik pruiken
verkleinwoord pruikje pruikjes

Zelfstandig naamwoord

pruik v/m

  1. een kunstmatig haarstuk waarmee het hoofd bedekt wordt
    • In de achttiende eeuw was het dragen van pruiken erg in de mode. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.