pruik
Nederlands
Woordafbreking
- pruik
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vals haar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1560 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pruik | pruiken |
verkleinwoord | pruikje | pruikjes |
Zelfstandig naamwoord
pruik v/m
- een kunstmatig haarstuk waarmee het hoofd bedekt wordt
- In de achttiende eeuw was het dragen van pruiken erg in de mode.
Vertalingen
1. een kunstmatig haarstuk waarmee het hoofd bedekt wordt
Gangbaarheid
- Het woord pruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pruik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.