provinciaalheid
Nederlands
Woordafbreking
- pro·vin·ci·aal·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van provinciaal met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | provinciaalheid | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
provinciaalheid v
- niet zijn aangepast aan het leven in de grote stad, niet werelds zijn
- Ik ben helemaal niet kosmopolitisch ingesteld, ik ben inte[…]gendeel heel provinciaal, denk ik. Maar dan wel een soort ‘provinciaalheid’ zoals ook Margritte dat had. [1]
- De jongens, in hun provinciaalheid, hadden niet gerust, vóór ze van alle menschen uit het huis, die ze zoo wel eens zagen, naam en doening kenden. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'provinciaalheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Fabre, J. geciteerd in: Pasture, P. & D. Wijnants "De macht van Jan Fabre" in: Veto jrg. 12 nr. 3 (17 oktober 1985); p. 5 kol. 2; geraadpleegd 2018-02-16
- Scharten C. & M. Scharten-Antink Een huis vol menschen. 10e druk (ca. 1920) Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam; p. 29; geraadpleegd 2018-02-16
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.