processiedag
Nederlands
Woordafbreking
- pro·ces·sie·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van processie zn en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | processiedag | processiedagen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
processiedag m
- (religie) periodiek terugkerend tijdstip waarop heilige voorwerpen in een plechtige optocht worden rondgedragen
- Dit is het processiespel dat men altijd te Middelburg speelt op de processiedag, drie weken na Pinksteren en elf dagen na Sacramentsdag. [1]
- (religie) feitelijke datum voor een plechtige optocht met heilige voorwerpen
- In de Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht bezat men ‘in de oude tijd’ heel mooie en kostbare vaandels. Om die kerkschatten niet te bederven, vond op een processiedag toen het geweldig regende, de ommegang niet plaats. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'processiedag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Driel, L. van "Jezus en de overspelige vrouw. Een 16e-eeuws processiespel van de Middelburgse chirurgijns" in: Voortgang. jrg. 19 (2000) Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam / Nodus Publikationen, Münster; ISBN 90-72365-65-8; p. 64; geraadpleegd 2017-09-27
- Sinninghe, J.R.W. Verhalen uit het land der bokkenrijders en der Teuten. (1978) Wedrego, Heerlen; p. 87; geraadpleegd 2017-09-27
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.