polsband

Nederlands

polsbandje
Uitspraak
Woordafbreking
  • polsĀ·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord polsband polsbanden
verkleinwoord polsbandje polsbandjes

Zelfstandig naamwoord

polsband m

  1. band die je om je pols draagt vaak met als doel iemand te kunnen herkennen
    • Alleen met een speciale polsband hebben bezoekers aan de WK hockey toegang tot het vipdorp Village. In Nieuw Galgenwaard zorgen 35 beveiligingsbeambten dat alles goed verloopt. Na tien dagen zijn nog geen grote ordeverstoringen gemeld. Een jas en een trui worden vermist en een bezoeker van het Village werd betrapt toen hij probeerde drie sticks te ontvreemden. [1] 

Gangbaarheid

  • Het woord polsband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC 29 mei 1998
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.