pinken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pinken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɪŋkə{n)/
Woordafbreking
  • pin·ken

Zelfstandig naamwoord

pinken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pink
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pinken
pinkte
gepinkt
zwak -t volledig

Werkwoord

pinken

  1. met de pink verwijderen
    • Ontroerd pinkte zij een traantje weg. 
  1. knipperen van een lichtje
    • Het pinken van dit lampje wil zeggen dat de accu bijna leeg is. 
  1. (verouderd) knippen met de ogen
    • Met pinkende oogjes keek Jaapje om zich heen. [1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord pinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Looy, J. van Jaapje (1917) S.L. van Looy, Amsterdam; p. 205; geraadpleegd 2014-06-01
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.