knipperen

[2] Knipperen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knip·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knipperen
knipperde
geknipperd
zwak -d volledig

Werkwoord

knipperen

  1. inergatief snel openen en sluiten, met name van de ogen
    • Het plotseling doorbrekende zonlicht deed de kinderen knipperen met de ogen. 
  1. inergatief snel aan- en uitgaan van een licht
    • Het rode lampje knipperde en hij kreeg een zinkend gevoel dat er iets mis was. 

Gangbaarheid

  • Het woord knipperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.