pij
Nederlands
Woordafbreking
- pij
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘kledingstuk van grove wollen stof (tegenwoordig vooral van monniken)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1481 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pij | pijen |
verkleinwoord | pijtje | pijtjes |
Zelfstandig naamwoord
pij v/m
- Meestal is een pij donkerbruin of zwart gekleurd maar de camaldulenzers hebben een witte pij en worden de witte benedictijnen genoemd.
Gangbaarheid
- Het woord pij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pij' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.