parten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  parten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɑrtə(n)/
Woordafbreking
  • par·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
parten
partte
gepart
zwak -t volledig

Werkwoord

parten

  1. overgankelijk verdelen
  2. overgankelijk erven

Zelfstandig naamwoord

parten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord part

Gangbaarheid

  • Het woord parten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Deens

Woordafbreking
  • par·ten

Zelfstandig naamwoord

parten, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van part


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
partir

parten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van partir
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.