oraal
Nederlands
Woordafbreking
- oraal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de mond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oraal | oraler | oraalst |
verbogen | orale | oralere | oraalste |
partitief | oraals | oralers | - |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord oraal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oraal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.