opsplitsen
Nederlands
Woordafbreking
- op·split·sen
Werkwoord
opsplitsen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opsplitsen |
splitste op |
opgesplitst |
zwak -t | volledig |
- open maken van een touw zodat men iets tussen de strengen van het touw kan steken
- verdelen in kleinere onderdelen
- Na de plenaire bijeenkomst hebben we ons opgesplitst in kleinere groepen.
Gangbaarheid
- Het woord opsplitsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'opsplitsen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.