opsplitsen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·split·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opsplitsen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsplitsen
splitste op
opgesplitst
zwak -t volledig
  1. open maken van een touw zodat men iets tussen de strengen van het touw kan steken
  2. verdelen in kleinere onderdelen
    • Na de plenaire bijeenkomst hebben we ons opgesplitst in kleinere groepen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord opsplitsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.