oplegger
Nederlands
![](../I/m/C1000_Jumbo_vrachtwagen.jpg)
trekker-opleggercombinatie
Woordafbreking
- op·leg·ger
Zelfstandig naamwoord
oplegger m
- een aanhangwagen, die geen eigen vooras heeft en waarvan dus een belangrijk deel van het gewicht op het trekkend voertuig (de trekker) rust
- Nadat de trekker-opleggercombinatie de bestemming had bereikt kon de trekker direkt een nieuwe vracht ophalen terwijl de oplegger nog gelost moest worden.
- Elke trekker kan met elke oplegger rijden.
- De negen trucks werden dertig trucks en vijftig opleggers. Er kwamen huiftrailers bij, diepladers, semi-diepladers en sinds een tijd ook windmolenvervoer. Nu verzorgt Bolk (uit Almelo)transporten in Frankrijk, Schotland, Italië, Duitsland, met driehonderd man en 150 ‘trekkende’ en 450 ‘getrokken eenheden’. [2]
Gangbaarheid
- Het woord oplegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oplegger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- oplegger op website: Etymologiebank.nl
- NRC Annemarie SterkCarola Houtekamer 18 november 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.