opblinken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opblinken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔblɪŋkə(n)/
Woordafbreking
  • op·blin·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opblinken
blonk op
opgeblonken
klasse 3 volledig

Werkwoord

opblinken

  1. inergatief door een schittering zichtbaar worden
    • Opeens zag hij de tanden van de tijger in de schemering opblinken. 
  1. overgankelijk door poetsen laten schitteren
    • Ze wilde haar zilveren bestek opblinken voor het diner. 

Gangbaarheid

  • Het woord opblinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
64 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.