ontrouw

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·trouw
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van trouw met het voorvoegsel on-
enkelvoud meervoud
naamwoord ontrouw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ontrouw m

  1. gedrag dat niet loyaal is
    • Zijn ontrouw kwam hem duur te staan. 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen ontrouwontrouwerontrouwst
verbogen ontrouweontrouwereontrouwste
partitief ontrouwsontrouwers-

Bijvoeglijk naamwoord

ontrouw

  1. gebrek aan loyaliteit vertonend
    • De ontrouwe soldaten werden gevangengenomen en voor de krijgsraad gesleept. 

Gangbaarheid

  • Het woord ontrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.