onnoembaar
Nederlands
Woordafbreking
- on·noem·baar
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding noembaar met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onnoembaar | onnoembaarder | onnoembaarst |
verbogen | onnoembare | onnoembaardere | onnoembaarste |
partitief | onnoembaars | onnoembaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onnoembaar [1]
- waar geen woorden of namen voor zijn
- Nadat de echtgenoot de vreemdeling heeft afgetuigd, ontfermt de vrouw zich over hem, uit schuldgevoel, of mogelijk uit een diep verlangen naar iets onnoembaars. Wie zal het zeggen, maar feit is dat de familie het kwaad zelf in huis haalt.[2]
- Voor de meeste moslims is wat terroristen doen onnoembaar, vreselijk, onbegrijpelijk, vervolgt hij. „Over het algemeen willen moslims uiteindelijk net als iedereen in vrede leven, een familie hebben, werken, houden van anderen, van gehouden worden. Ook voor hen is er niets ergers dan een einde maken aan een leven. Dát is pas God verzoeken: de ander haten uit liefde voor God.”[3]
- zeer groot
Gangbaarheid
- Het woord onnoembaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'onnoembaar' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool MARK MOORMAN 28 AUGUSTUS 2013 De volwassenen vallen bij bosjes in Borgman
- NRC Anouk van Kampen 16 maart 2017 ‘Misschien heb ik uit woede wel van liefde kunnen spreken’
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.