ongedeeld
Nederlands
Woordafbreking
- on·ge·deeld
Bijvoeglijk naamwoord
ongedeeld
- niet verdeeld
- niet gemeenschappelijk met een ander
- Drie jaren na de Vrede van Munster zou tijdens de Grote Vergadering van de Staten-Generaal weliswaar ondubbelzinnig en officieel worden bevestigd, dat de soevereiniteit van de Republiek ongedeeld bij de Staten Provinciaal lag, maar met uitzondering van de volkenrechtelijke soevereiniteit. [2]
- één geheel vormend
- Elseviers Weekblad splitste zich in 1965 op in een algemeen magazine (sinds 1970 Elseviers Magazine) en een financieel-economisch deel (later EW), om eind jaren tachtig tot één ongedeeld Elsevier te versmelten. [3]
Uitdrukkingen en gezegden
- [2] ongedeeld vwo
Gangbaarheid
- Het woord ongedeeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ongedeeld' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Schepper, H. de "Betekenis van de Vrede van Munster voor de Nederlanden" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. jrg. 108 nr. 2/3 (1998) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 224; geraadpleegd 2018-08-04
- Schoo, H.J. (ed. A. Joustra) Een ongeregeld zootje. (2009) Elsevier, Amsterdam; ISBN 978 90 6882 698 2; p. 13; geraadpleegd 2018-08-04
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.