oncle

Catalaans

Woordafbreking
  • on·cle
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Latijnse avunculus (oom van moederskant)
enkelvoud meervoud
oncle oncles

Zelfstandig naamwoord

oncle m

  1. (familie) oom


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  oncle    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɔ̃kl/
Woordafbreking
  • on·cle
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Latijnse avunculus (oom van moederskant)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  oncle     le oncle     oncles     les oncles  

Zelfstandig naamwoord

oncle m

  1. (familie) oom
  1. «Le neveu du cheikh Gaafar, qui, tout jeune homme avait lorgné avec une admiration jalouse l'épouse de son oncle, s'enhardit jusqu'à demander sa main.[1]»
    De neef van sjeik Gaafar, die als jongeman nog met jaloerse bewondering naar de echtgenote van zijn oom gelonkt had, verstoutte zich ertoe haar hand te vragen.
Synoniemen
  • (informeel) tonton, (informeel) (Quebec) mononcle
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • grand-oncle, oncle à la mode de Bretagne
Verwante begrippen

Verwijzingen

  1. Out-el-Kouloub, 'Zaheira', in Trois contes de l'Amour et de la Mort (1940).


Occitaans

Uitspraak
  • IPA: /ˈuŋkle/
Woordafbreking
  • on·cle
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Latijnse avunculus (oom van moederskant)
enkelvoud meervoud
oncle oncles

Zelfstandig naamwoord

oncle m

  1. (familie) oom
Antoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.