omroeper
Nederlands
Woordafbreking
- om·roe·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omroeper | omroepers |
verkleinwoord | omroepertje | omroepertjes |
Zelfstandig naamwoord
omroeper m
- (beroep) een persoon die televisie- of radioprogramma's aankondigt
- De omroeper is vervangen door een programmagids.
- een persoon die iets aan een grote groep mensen vertelt
- De omroeper gaf aan dat we alleen door de linker ingang naar binnen konden.
Vertalingen
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1.
|
Gangbaarheid
- Het woord omroeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'omroeper' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.