omnipotent

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ni·po·tent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘alvermogend’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
  • afgeleid van potent met het voorvoegsel omni- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen omnipotentomnipotenteromnipotentst
verbogen omnipotenteomnipotentereomnipotentste
partitief omnipotentsomnipotenters-

Bijvoeglijk naamwoord

omnipotent [3]

  1. almachtig
Afgeleide begrippen
  • omnipotentie

Gangbaarheid

  • Het woord omnipotent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
65 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • IPA: /ɒmˈnɪpətənt/
Woordafbreking
  • om·nip·o·tent

Bijvoeglijk naamwoord

omnipotent

  1. omnipotent, almachtig
  1. «God is seen as being omnipotent
    God wordt gezien als almachtig.
  2. alwetend
  1. «This story features an omnipotent narrator.»
    Dit verhaal heeft een alwetende verteller.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.