omdijk
Nederlands
Woordafbreking
- om·dijk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omdijken |
omdíjk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Ik omdijk.
- gebiedende wijs van omdijken
- Omdijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Omdijk je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omdijk | omdijken |
verkleinwoord | omdijkje | omdijkjes |
Zelfstandig naamwoord
ómdijk m
- een omringende dijk
- Tevens waren er, zoals in de mode van de tijd, zoals bij het Hof van Alphen, boomgaarden, singels en een omdijk.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.