nuance

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu·an·ce
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schakering’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
  • uit Frans (met het achtervoegsel -ance)
enkelvoud meervoud
naamwoord nuance nuancen
nuances
verkleinwoord nuancetje nuancetjes

Zelfstandig naamwoord

nuance v/m

  1. een minimaal verschil
  2. fijn detail
    • De basis begrijpen is makkelijk; de nuance appreciëren duurt jaren. 
Afgeleide begrippen
  • [1] betekenisnuance, kleurnuance
  • [1], [2] nuanceverschil, nuanceren
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nuance staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.