nuance
Nederlands
Woordafbreking
- nu·an·ce
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schakering’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- uit Frans (met het achtervoegsel -ance)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nuance | nuancen nuances |
verkleinwoord | nuancetje | nuancetjes |
Zelfstandig naamwoord
nuance v/m
- een minimaal verschil
- fijn detail
- De basis begrijpen is makkelijk; de nuance appreciëren duurt jaren.
Gangbaarheid
- Het woord nuance staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nuance' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.