noodbrug
Nederlands
Woordafbreking
- nood·brug
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van nood zn en brug zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodbrug | noodbruggen |
verkleinwoord | noodbrugje | noodbrugjes |
Zelfstandig naamwoord
noodbrug v/m [1]
- brug die gebouwd wordt om de eerste nood te lenigen of die slechts tijdelijk een bepaald nut heeft
- Vanwege de vernieuwing van de Brandweerbrug in Zuid is er een noodbrug voor voetgangers tussen de Jacob van Campenstraat en Honthorststraat. Het verkeer wordt tot komend voorjaar omgeleid.[2]
- De brug van het schip is verwoest. De circa 180 passagiers en overige bemanningsleden moesten van de boot gehaald worden. De evacuatie kon uiteindelijk pas rond 06.00 uur 's morgens beginnen, nadat een noodbrug naar het vaartuig was aangelegd.[3]
Gangbaarheid
- Het woord noodbrug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool 12 OKTOBER 2017 Noodbrug voor voetgangers Jacob van Campenstraat en Honthorststraat
- de Telegraaf 11 sep. 2016 Doden bij ongeluk op riviercruiseboot
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.