moloch
Nederlands
Woordafbreking
- mo·loch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afgod waaraan alles opgeofferd moet worden’ voor het eerst aangetroffen in 1646 [1]
- Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm), letterlijk: ontlening aan 'Moloch' [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moloch | molochs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
moloch m
- (Jiddisch-Hebreeuws) grootheid waaraan alles ten offer moet worden gebracht
Gangbaarheid
- Het woord moloch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'moloch' herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "moloch" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.