misbaar

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • mis·baar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geschreeuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]

Zelfstandig naamwoord

misbáár o

  1. met veel misbaar: in overmatige mate ergens een probleem van makend. (met luid geschreeuw en veel lawaai)
    • Met veel misbaar gaf hij uiteindelijk toch gevolg aan die opdracht. 
  1. misbaar maken: in overmatige mate ergens een probleem van maken
  2. luid schreeuwen, klagen, of lawaai maken
Vertalingen


Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van missen met het achtervoegsel -baar
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen misbaarmisbaardermisbaarst
verbogen misbaremisbaarderemisbaarste
partitief misbaarsmisbaarders-

Bijvoeglijk naamwoord

mísbaar

  1. niet onontbeerlijk, te vervangen.
    • Ik kan niet komen, maar gelukkig ben ik misbaar. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord misbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.