miniem
Nederlands
Woordafbreking
- mi·niem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zeer klein, gering’ voor het eerst aangetroffen in 1890 [1]
- [bijvoeglijk naamwoord] via Frans minime van Latijn minimus[2]
- [zelfstandig naamwoord] van Hebreeuws מינים, meervoud van מין (min) "soort"[3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | miniem | miniemer | miniemst |
verbogen | minieme | miniemere | miniemste |
partitief | miniems | miniemers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
miniem
- heel klein, minimaal
- Het minieme verschil tussen de beide hardlopers kon alleen op de finishfoto gezien worden.
Gangbaarheid
- Het woord miniem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'miniem' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "miniem" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- miniem op website: Etymologiebank.nl
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.