meidag
Nederlands
Woordafbreking
- mei·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van mei zn en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meidag | meidagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
meidag m [1]
- een dag in de maand mei
- Op de fatale meidag een decennium geleden werd door explosies op het terrein van vuurwerkopslagplaats S.E. Fireworks de wijk goeddeels weggevaagd en vielen 23 doden en bijna duizend gewonden. [2]
- Wie de grens overgaat hoeft niet te vrezen voor verkeersdrukte. In de ons omringende landen is er geen schoolvakantie. Alleen op 1 mei, de Dag van de Arbeid, is het drukker dan normaal. De eerste meidag is in vrijwel heel Europa een feestdag. [3]
Hyperoniemen
- voorjaarsdag, lentedag
Verwante begrippen
- januaridag, februaridag, maartdag, aprildag, junidag, julidag, augustusdag, septemberdag,oktoberdag, novemberdag, decemberdag
Gangbaarheid
- Het woord meidag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'meidag' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Marthy Rothe 13-05-10 Begrip voor onvrede over niet opgehelderde vuurwerkramp
- Tubantia 21-04-17 Begin meivakantie kan leiden tot volle wegen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.