mazurka
Nederlands
Woordafbreking
- ma·zur·ka
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘dans’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
- uit het Pools [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mazurka | mazurka's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
mazurka v/m [3]
- Poolse volksdans, een dans in driekwartsmaat met een extra nadruk op de tweede tel (in tegenstelling tot een wals)
- Op 3 november om 19.15 uur heeft in de kerk van Stavele het tweede feest van de traditionele muziek plaats. De eerste uitgave vorig jaar was een succes. Tijdens het feest maken jong en oud kennis met oude dansen als mazurka, bourree en tovercirkel.[4]
- Pianist Elan Sicroff, die nog met de weduwe van De Hartmann heeft samengewerkt, heeft met een keur aan collega-musici een flink deel van diens kamermuziek aan de vergetelheid onttrokken. De collectie plaatpremières reikt van een op 15-jarige leeftijd gecomponeerde mazurka tot twee nocturnes uit het begin van de jaren vijftig.[5]
Gangbaarheid
- Het woord mazurka staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mazurka' herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "mazurka" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- mazurka op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Standaard 22 OKTOBER 2007
- Volkskrant Frits van der Waa 11 november 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.