maniak
Nederlands
Woordafbreking
- ma·ni·ak
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iem. die een manie heeft’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maniak | maniakken |
verkleinwoord | maniakje | maniakjes |
Zelfstandig naamwoord
maniak m [3]
- persoon die ergens (op ziekelijke wijze) helemaal gek van is, een fanaat
- (in mindere mate) krankzinnige met een pathologische obsessie b.v. een godsdienstmaniak
Hyponiemen
- troetelmaniak, filmmaniak, godsdienstmaniak, rochelmaniak, schaakmaniak, seksmaniak, snelheidsmaniak, toneelmaniak, voetbalmaniak
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord maniak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'maniak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.