makend

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·kend

Deelwoord

deelwoord
onverbogen makend
verbogen makende
vervoeging van
maken

makend onvoltooid deelwoord van maken

  1. attributief gebruikt
    • In zijn speech schetste hij een somber makend beeld. 
  1. bijwoordelijk gebruikt
    • Al grappen makend struinen we door het bos. 
Opmerkingen

Het is niet altijd duidelijk of een combinatie van een naamwoord met een werkwoord een samenstelling (en dus aan elkaar geschreven) of een woordgroep is (en dan los geschreven).[1]

Hyponiemen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.