makend
Nederlands
Woordafbreking
- ma·kend
Deelwoord
deelwoord | ||
---|---|---|
onverbogen | makend | |
verbogen | makende | |
vervoeging van | ||
maken |
makend onvoltooid deelwoord van maken
- attributief gebruikt
- In zijn speech schetste hij een somber makend beeld.
- bijwoordelijk gebruikt
- Al grappen makend struinen we door het bos.
Opmerkingen
Het is niet altijd duidelijk of een combinatie van een naamwoord met een werkwoord een samenstelling (en dus aan elkaar geschreven) of een woordgroep is (en dan los geschreven).[1]
Hyponiemen
|
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.