majoreren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·jo·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
majoreren
majoreerde
gemajoreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

majoreren [3]

  1. onovergankelijk (financieel) (bij de uitgifte van aandelen of obligaties door een uitgevende instelling) voor een hoger bedrag inschrijven door de koper dan men verwacht te zullen krijgen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord majoreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.